Gemeentelijke service in Tsjechië

De ambachtslieden lopen nog steeds door Neveklov op weg naar hun lunch van ‘veproknedlozelo’, een bord met varkensvlees, plakken deeg met het volume van zes witte boterhammen en doorgekookte kool. Aan de ballonnen onder hun overall is te zien dat ze er ook nog steeds een paar pullen bier bij drinken.


Neveklov ligt in het ‘voormalig arbeidersparadijs’ Tsjechië. De dictatuur van het proletariaat is er na de fluwelen revolutie in 1989 vervangen door de dictatuur van de ambachtslieden. Dakdekkers, loodgieters, schoorsteenvegers, boomomhakkers, elektriciens zijn moeilijk te pakken te krijgen. Ze laten zich bidden en smeken om langs te komen en als de opdracht niet vet genoeg is reageren ze met arrogantie of extra hoge prijzen.


Net als vroeger schelden de burgers op de nitwits die volgens hen de overheidskantoren bevolken. Een mening die even hardnekkig is als de mening dat je bij verkiezingen het beste kunt stemmen op politici die zelf vermogend zijn (Vaclav Havel, prins Karel Schwarzenberg) omdat de kans net iets kleiner is dat zij het land bestelen.


Pittoresk
Wat er ook van waar is, in de jaren dat ik in Neveklov af en toe boodschappen doe is het een pittoreske plaats geworden, die ook nog eens de status van stad heeft gekregen. Hoewel er maar 2745 mensen wonen. Het stadje lééft.


Er worden nieuwe woningen gebouwd. Er zijn restaurants. Er zitten mensen op terrassen. Er zijn nieuwe winkels gekomen, zoals de nette zaak van de Vietnamees die groente en fruit verkoopt. Het plein met park en monument voor oorlogsslachtoffers is opgeknapt. De gebouwen eromheen zijn gerestaureerd, schoongemaakt en geverfd, zo ook het gebouw dat behalve een bioscoopje, een restaurant en de Tsjechische spaarbank ook het stadhuisje huisvest.


Propaganda
Overheidscommunicatie was op nationaal niveau tijdens het socialisme vrijwel hetzelfde als propaganda. Voorlichting als service voor de burger was op lokaal niveau vrijwel non-existent. Dat is nu veranderd. Terwijl elke wijk in de hoofdstad Praag inmiddels een professionele wijkkrant heeft en een balie waar je echt iets te weten komt, heeft Neveklov nu ook een gemeentelijk informatiecentrum. Er is een informatieve website, er zijn folders en ander voorlichtingsmateriaal en de publieksvoorlichter geeft je antwoord op al je vragen over de gemeente Neveklov en haar omgeving. Ze weet ook nog wel een goede loodgieter.

Gemeentelijke service in Tsjechië Meer lezen »

Vlees

Een varken in slagerstenue op de pui van een slagerij dat lachend met een mes staat te zwaaien. Een glimlachend varken op een bestelbus dat zijn eigen ham aanprijst. Biggetjes die vrolijk ronddartelen op de verpakking van vleeswaren. Ik heb het altijd een misselijke voorstelling van zaken gevonden.


Hetzelfde gebeurt overigens bij melk en kaas: ‘La vache qui rit’. Er zijn ook koeien die in reclamefilmpjes van blijdschap uit hun dak gaan omdat ze hun kalf moeten afstaan om voor ons consumenten enorme hoeveelheden melk te kunnen produceren.


Nu is het in het leven een kwestie van eten of gegeten worden. Het ene organisme eet het andere op. Dat is al erg genoeg. Maar het is verdorven om te doen alsof varkens het leuk vinden om te worden opgesloten, vetgemest en geslacht. Zulke reclame zou niet meer moeten mogen. In een land als Tsjechië zitten ze er vooralsnog niet mee.


Cavia
Of ik weleens cuy, cavia, had gegeten? Dat vroeg de man met wie ik in Cuenca, Ecuador, in gesprek raakte. Hij prees het vlees van de cavia, dat daar makkelijk verkrijgbaar is. Als je wilt dan barbecueën ze zo’n beestje voor je neus. Je kunt het ook diepgevroren kopen. De cavia’s die wij kennen, zijn kleiner. Wij kennen ze voornamelijk als knaagdier in een kooitje, in een ambiance van zaagsel en uitwerpselen.


De man vertelde dat hij in Ecuador was geboren en naar Canada was geëmigreerd en nu op familiebezoek was. “In Canada is cuy moeilijk te krijgen”, zei hij. “Daarom ga ik soms naar een dierenwinkel, waar ik een levende cavia koop. Die maak ik dan thuis klaar. Heerlijk!”

Vlees Meer lezen »

Verslaggever

Alweer anderhalf jaar ben ik actief als parttime verslaggever bij een lokaal medium dat radio- en televisieprogramma’s verzorgt en een nieuwssite heeft: Omroep Sleutelstad. Een kleine vaste staf houdt deze omroep in de lucht en ik ben een van de vrijwilligers die daarbij helpen. Het is afwisselend en bevredigend werk.


De omroep is geen vreemde omgeving voor mij. Ik was omroepsecretaris bij een streekomroep en hoofd PR en Voorlichting van de NCRV in Hilversum. Ik begon in de journalistiek als freelancer voor Trouw en de Volkskrant en werkte als verslaggever en redacteur bij het ANP. Daarna verhuisde ik naar de andere kant van de toonbank, zoals dat onder journalisten heette, en werd ik voorlichter, PR-functionaris en communicatieadviseur.


Als verslaggever zou ik mij niet durven te vergelijken met Argus, de antropomorfe rat in de Bommelsaga die voor de Rommelbode permanent op zoek is naar roddels en achterklap en aan iedereen vraagt of er nog een nieuwtje is. En al helemaal niet met Egon Erwin Kisch (1885-1948) die als ‘Rasende Reporter’ de straten van Praag afschuimde voor nieuws. Ik herken wel hun nieuwsgierigheid en hun koorts om te publiceren. Als ik nieuws op het spoor ben bevangt ook mij een koortsige drang om dat zo snel mogelijk op te schrijven, om een foto te maken of om een audio-interviewtje te houden.


Verslavend
Het is verslavend om op plaatselijk en regionaal nieuws te jagen. Berichtgeving daarover is heel relevant, want het echte leven speelt zich nu eenmaal in een lokale gemeenschap af: in een stad of een dorp of een wijk. Aantrekkelijk is dat je bronnen én je publiek heel dichtbij zijn. Dat zijn namelijk de mensen die je tegenkomt op straat en in de supermarkt.

Veel informatie wordt aangereikt door organisaties. Het is dan zaak om een originele invalshoek te zoeken en daartoe soms etterige vragen te stellen aan woordvoerders en communicatieadviseurs.


Eigen vraag
Maar het leukste is het om zelf nieuws te vinden. Daarbij komt het er in elk geval op aan dat je je ogen en oren open houdt. Vaak begint het met een vraag die ik mijzelf stel.


Er komt smeltwater hierheen vanaf de Alpen, wat doet het waterschap in mijn regio om overlast te voorkomen? Er hangt een briefje bij de apotheek over ingekrompen openingstijden wegens personeelsgebrek, wat is er aan de hand? Wanneer gaat handhaving eens wat doen aan de parkeerdruk door gestalde aanhangers? Massa’s vluchtelingen zetten koers naar Nederland, hoe gaan de gemeente en de provincie daarmee om?


“Je zult maar Smit heten”, zei commissaris van de koning Jaap Smit toen ik hem daarover kwam interviewen.

Verslaggever Meer lezen »

Ploegstraat

Ik ging naar de Ploegstraat om het huis te zien. In Betondorp waar schrijver Gerard (van het) Reve zijn kinderjaren doorbracht en waarover hij zei: ‘Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit’. Ik vond het erg meevallen. Het is een rustige Amsterdamse wijk. Er was op die winderige maandagmorgen een wandelaar met een hondje, er liep iemand met een kind in een buggy en in een van de huizen zat een man voor het raam te appen of te zappen.


Niets viel er te merken van de sfeer van onpeilbaar diepe, onontkoombare weemoed die Reve over deze buurt, de huizen, daken, tuinen, straten en pleintjes vond hangen. Die typering was dan ook misschien meer het gevolg van de beklemming van het orthodox communistische geloof dat zijn ouders aanhingen, net als de vele gelijkgestemde buren. De huizen in het destijds nieuwe Betondorp in ‘tuindorp’ Watergraafsmeer werden immers verhuurd aan ‘geschoolde, socialistische jonge arbeiders’. Bij de huidige woningnood zouden jonge mensen een moord doen voor een woning hier, socialistische arbeider of niet.


Werther Nieland

Het gezin Van het Reve woonde tussen 1924 en 1938 in verschillende huizen in de Ploegstraat. Het langst in het huis dat nu nummer 89 draagt. Als bewonderaar van Reve heb ik staan kijken voor dat huis. Denkend aan de vreemde omgang van Elmer met Werther Nieland, aan door de buurt zwervende jongens en aan hun clubs, die alleen opgericht en bestuurd mochten worden door iemand die al eens eerder een club had opgericht en bestuurd. Ik probeerde me voor te stellen welke demonen in Reve’s verbeelding door de wijk waarden, en ook welke kleine dieren zich er ophielden, die, zoals algemeen bekend, alles aan elkaar doorlullen.


Ik zwierf nog wat door de Egstraat en de Gaffelstraat. Toen ik de buurt verliet aan de kant van de Middenweg, was daar op de hoek eetcafé De Avonden. Een eerbetoon aan Gerards debuutroman uit 1947. Elk jaar op 22 december neem ik ‘De avonden’ ter hand en lees: “Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.”


Dante

‘Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit’. Dat is een variatie op ‘Lasciate ogni speranza, voi ch’entrate’, het opschrift bij de ingang van de hel uit ‘La Divina Commedia’ van Dante. Laat elke hoop varen, gij die hier binnentreedt. Die Italiaanse tekst staat ook boven de ingang van het zogenoemde Zweetkamertje in de Universiteit Leiden. Het is een traditie dat afgestudeerden daar hun naam op de muur mogen schrijven. Dat mocht ik ook nadat ik mijn studie Slavische taal- en letterkunde had afgerond..


Mijn professor was die andere Van het Reve, Gerards twee jaar oudere broer Karel. Die had andere herinneringen aan Betondorp dan Gerard. Bijvoorbeeld dat er bij hen een agent van de Communistische Internationale over de vloer kwam die later in Hitler-Duitsland werd vermoord. Over hem schrijft Karel in zijn essay ‘Mijn eigen dood’ uit 1987: ‘Af en toe denk ik nog aan hem. Wie zal als ik dood ben aan hem denken?’. Toen ik voor hun huis in de Ploegstraat stond, moest ik even aan die mij onbekende man denken, maar vooral aan Gerard en Karel.

Ploegstraat Meer lezen »

Rode neus

Als ik tegen het eind van het jaar deze oude elpee weer tegenkom, denk ik niet meteen aan de eervolle opdracht die Rudolph met de rode neus van de Kerstman kreeg. Ik moet denken aan wat daaraan vooraf ging: hoe hij door zijn mederendieren werd gepest en buitengesloten. Terwijl het op zich toch zo’n opgewekt liedje is.


Die andere rendieren van de Kerstman zijn Dasher, Dancer, Prancer, Vixen, Comet, Cupid, Donner en Blitzen. Ze lachen en schelden Rudolph uit omdat hij een afwijking heeft. Hij heeft namelijk een rode neus die ook nog glimt. Ze laten hem niet meedoen met hun spelletjes. Discriminatie! Maar op een mistige Kerstavond vraagt de Kerstman Rudolph met zijn rode neus de weg te wijzen door de mist.


Huichelachtig

En dan komt het: Then how the reindeer loved him As they shouted out with glee ‘Rudolph the Red-Nosed Reindeer You’ll go down in history’ . Wat een huichelachtige wending. Ze draaien om als een blad aan een boom zodra de baas hem een belangrijke functie geeft in het team. Ook profiteren ze van Rudolphs neus die fungeert als een koplamp in de mist. Ik word dan achterdochtig. Zo schielijk als ze van gedrag veranderen, zo gauw kunnen ze hem weer laten vallen. Zoals dat zo vaak gebeurt op kantoren en scholen wanneer de beschermende hand van de chef is verdwenen of de juf niet kijkt.


Ach ach, wat ben ik weer zwaar op de hand. Maar dit goed in het gehoor liggende liedje heeft dus meer diepgang dan je op het eerste gehoor denkt. Het werd geschreven door de joodse Amerikaanse songwriter Johnny Marks die zich toelegde op het schrijven van profane Kerstliedjes. Van hem is bijvoorbeeld ook ‘Rockin’ Around the Christmas Tree’.


Schoner dan de dagen

Kerstmis is een gebeurtenis die in het algemeen tot blijdschap stemt, maar zoet en zuur komen bij elkaar in de muziek die het feest omgeven. Zo is er ook een ander Kerstlied, gebaseerd op een rei in Vondels toneelstuk ‘Gijsbrecht van Aemstel’. Daarvan is O Kerstnacht, schoner dan de dagen de eerste regel. Maar na die regel komt het: Hoe kan Herodes ’t licht verdraegen? Hy pooght d’onnoosle te vernielen Door ’t moorden van onnoosle zielen. En dat slaat op de vreselijke moord op kinderen ten tijde van de geboorte van Jezus en dat snijdt dan weer als een mes door de ziel.

Rode neus Meer lezen »