Vlees

Een varken in slagerstenue op de pui van een slagerij dat lachend met een mes staat te zwaaien. Een glimlachend varken op een bestelbus dat zijn eigen ham aanprijst. Biggetjes die vrolijk ronddartelen op de verpakking van vleeswaren. Ik heb het altijd een misselijke voorstelling van zaken gevonden.


Hetzelfde gebeurt overigens bij melk en kaas: ‘La vache qui rit’. Er zijn ook koeien die in reclamefilmpjes van blijdschap uit hun dak gaan omdat ze hun kalf moeten afstaan om voor ons consumenten enorme hoeveelheden melk te kunnen produceren.


Nu is het in het leven een kwestie van eten of gegeten worden. Het ene organisme eet het andere op. Dat is al erg genoeg. Maar het is verdorven om te doen alsof varkens het leuk vinden om te worden opgesloten, vetgemest en geslacht. Zulke reclame zou niet meer moeten mogen. In een land als Tsjechië zitten ze er vooralsnog niet mee.


Cavia
Of ik weleens cuy, cavia, had gegeten? Dat vroeg de man met wie ik in Cuenca, Ecuador, in gesprek raakte. Hij prees het vlees van de cavia, dat daar makkelijk verkrijgbaar is. Als je wilt dan barbecueën ze zo’n beestje voor je neus. Je kunt het ook diepgevroren kopen. De cavia’s die wij kennen, zijn kleiner. Wij kennen ze voornamelijk als knaagdier in een kooitje, in een ambiance van zaagsel en uitwerpselen.


De man vertelde dat hij in Ecuador was geboren en naar Canada was geëmigreerd en nu op familiebezoek was. “In Canada is cuy moeilijk te krijgen”, zei hij. “Daarom ga ik soms naar een dierenwinkel, waar ik een levende cavia koop. Die maak ik dan thuis klaar. Heerlijk!”