Louis Smit

Panama hat: frustratie van Ecuador

In het hoedenatelier annex hoedenmuseum in Cuenca in Ecuador spreken ze liever niet over de ´Panama hat´ als ze de typische witten strooien hoeden laten zien. Het is de frustratie van Ecuador dat het Midden-Amerikaanse land Panama met de eer is gaan strijken. Een stil gevecht om een al verloren reputatie.


Het komt door de Amerikaanse president Theodore Roosevelt (1858 – 1919). Hij droeg zo’n hoed toen hij gefotografeerd werd bij de aanleg van het Panama-kanaal. Hij kon ook al op zijn conto schrijven dat teddyberen naar hem zijn genoemd.


“Het is een hoed die zich goed door blanke én zwarte dandy´s laat dragen bij een pak van wit linnen”, zegt de verkoopster. In Cuenca zelf is de dracht ook heel gebruikelijk onder inheemse vrouwen. Of ze nou een kind of een zak meel op hun rug dragen, de hoed blijft op. Ze gaan overigens maar schoorvoetend akkoord met een foto van hun hoed en de fantastische kleuren van de rest van hun kleding.


Stro
De hoed wordt gemaakt van het stro van een speciale palm. Panama-hoeden produceren is een serieuze bedrijfstak in Ecuador waar ook jonge vrouwen en mannen brood in zien. In elke winkelstraat is er wel een atelier.

De verstopte rugstreeppad

Waarom kunnen gemeenten in hun mededelingen over besluiten en vergunningen niet een inhoudsvolle aanduiding geven van waar het om gaat? Dat zou achterdocht kunnen voorkomen en de transparantie bevorderen waarop een overheid zich zo graag laat voorstaan.


Stadskrant, rubriek verkeersbesluiten. “Parkeerverbod met venstertijden tbv afvalinzameling”. In een stad die het bestuur ‘autolow’ wil maken, wekt zo’n cryptische mededeling argwaan. De woordencombinatie parkeren en verbod irriteert inwoners met een auto. Verdwijnen er nu wéér parkeerplaatsen? Komt er wéér meer ruimte voor een parkeerplek voor lukraak neergesmeten fietsen? Bij navraag bleek het gelukkig mee te vallen. Maar zeg toch gewoon meteen in twee zinnen waar het om gaat!


Beschikking
Vervolgens de website van de gemeente Wassenaar, rubriek nieuws. “De Omgevingsdienst heeft de beschikking Wet natuurbescherming De Wassenaarse Slag bekend gemaakt.” Voor bijbehorende documenten verwijst de gemeente naar www.overheid.nl Dat is echter geen directe link naar de juiste beschikking. Het is alsof ze tegen je zeggen: ga jij maar lekker jutten.


Vernielen
En wat blijkt na veel gezoek? In de documenten zitten een rugstreeppad en een zandhagedis verstopt waarvan bepaald is dat hun leefgebied gerust mag worden vernield voor het herasfalteren van de Wassenaarse Slag. Dat is een weg door de duinen naar het Noordzeestrand. In jargon heet het ‘dat besloten is een ontheffing te verlenen voor het opzettelijk verstoren en het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen’ van deze dieren.


Beschermd
Maar dat is wel een dingetje. De rugstreeppad en de zandhagedis zijn beschermde diersoorten. Ze kwamen eerder in het nieuws toen Formule 1-races op het circuit van Zandvoort gewoon mochten doorgaan. Er hoefde geen rekening te worden gehouden met deze dieren. “Rugstreeppad en zandhagedis genaaid door rechters”, schreef mediaplatform Animals Today in dat verband.


Transparant is anders
Ik vermoed dat dierenliefhebbers en mensen die het goed menen met de biodiversiteit wel zouden willen weten dat deze dieren moeten wijken voor asfalteringswerkzaamheden. Maar door het ver wegstoppen van de werkelijke strekking van haar mededeling laadt de gemeente de verdenking op zich dat dat opzet is om te voorkomen dat bezwaar tegen de beschikking wordt gemaakt. Natuurlijk hoeft dat helemaal niet zo te zijn, maar transparant is anders.

Anna en Aleksej

Vorig jaar gaf ik bij Mayflower Bookshop in Leiden een lezing over de Russisch/Oekraïense schrijver Nikolaj Gogol en in het bijzonder over zijn hilarische toneelstuk ‘De revisor’. Dit jaar, op 25 augustus, vertel ik over ‘Anna Karenina’ van Lev Tolstoj. Na ‘Oorlog en vrede’ was dit zijn tweede grote roman. Het is een onbetwist meesterwerk in de wereldliteratuur.  


De roman gaat over een onstuimige liefdesaffaire in een religieuze en maatschappelijke omgeving die daar grote moeite mee had. Interessant is de communicatie tussen alle betrokkenen en de wijze waarop wordt omgegaan met de relatie van de getrouwde Anna en de jonge rijke flierefluiter Aleksej Vronski. In de lezing is er ook aandacht voor de persoon van Tolstoj (1828-1910) en voor de verfilmingen van het boek.


De serie Great Loves van Mayflower Bookshop, waar deze lezing onderdeel van is, heeft tot doel aandacht te besteden aan literaire werken waar iedereen weleens van heeft gehoord. Het idee is dat iemand die een boek alleen maar van horen zeggen kent, een indruk krijgt van de inhoud en de kwaliteit ervan en aangemoedigd wordt om het ook eens ter hand te nemen. En dat iemand die het boek ooit wél heeft gelezen, mogelijk gestimuleerd wordt om het te herlezen.


Wanneer en waar? Op zondag 25 augustus 2024 om 16.00 uur bij Mayflower Bookshop, Breestraat 70, Leiden. De lezing en de voordracht van enkele passages uit de roman zijn in het Nederlands. Toegang is kosteloos.

Vlam van heimwee

Als aandenken gekregen in Buon Ma Thuot, Vietnam. In een nauw potje met zand. Bloeit bijna nooit, maar dan opeens. Soms. Treffender dan de Vlaamse dichter Jan van Nijlen (1884-1965) kan niemand het onder woorden brengen.


De cactus

Kaal staat hij voor de blankheid der gordijnen,
verschrompeld in wat kiezel en wat zand
en mist zijn ziel: het alverschroeiend schijnen
der eeuwige zomers van zijn vaderland.

Maar aan het einde van zijn lijdzaam dulden,
spruit op een lichte morgen, als een vlam
van ’t heet verlangen dat hem gans vervulde,
een bloem van heimwee uit zijn dorre stam.


Bericht aan de reizigers

Joannes Joannes-Baptista Maria Ignatius van Nijlen (wie heet er nou Joannes Joannes-Baptista Maria Ignatius?) werd vooral bekend door zijn gedicht “Bericht aan de reizigers” uit 1934: “Bestijg de trein nooit zonder uw valies met dromen, dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen…”

Kasteeltje

Het huis Ons Eiland aan de Jan van Goyenkade in Leiden heeft zijn geheimen prijsgegeven. Dankzij de autobiografie ‘Een avontuurlijk leven rond 1900’ weten wij hoe bijzonder het leven was van Dr. Margarethe von Uexküll Güldenband (1873-1970), een wetenschappelijk onderlegde en sociaal geëngageerde barones. Zij was de bewoonster van dit huis, dat onder Leidenaren bekend staat als het Kasteeltje.


Margarethe werd geboren in Kaunas in Litouwen en woonde ook in Riga, in Letland. Beide landen maakten deel uit van tsaristisch Rusland. Ze ging naar school in Zwitserland en studeerde er biologie.


Tijdens een studiebezoek aan Nederlands Indië ontmoette ze haar man, Anton Nieuwenhuis. Die voerde expedities uit op Borneo. In 1904 werd hij benoemd tot hoogleraar in de land- en volkenkunde in Leiden. Dit bracht hen naar deze stad, waar zij -op een eilandje- Ons Eiland lieten bouwen, naar Margarethe’s ontwerp.


Bacchanaal
Het boek bevat bovenal persoonlijke herinneringen waarvan sommige grappig zijn. Zo was zij in haar jeugd in Kaunas getuige van een ongepland bacchanaal toen eenden zich te goed deden aan met alcohol volgezogen kersen voor de vruchtenlikeur. “Krijsend en kwakend begonnen ze in het vieze water rond te wentelen”, schrijft ze. “Sommige vielen elkaar bijtend aan, andere begonnen tedere gevoelens te uiten en maakten elkaar op een eendenmanier het hof. Als remmingen verdwijnen, verliest ook een dier alle gevoel voor fatsoen en schaamte.”


Tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland ging ze op bezoek bij prins Hendrik, de man van koningin Wilhelmina. Hij was voorzitter van het Rode Kruis en zat in zijn maag met de immense hoeveelheid post die binnenkwam en vaak ongeopend bleef liggen. “Breng mevrouw een grote papierbak en een scherp mes”, zei hij tegen een bediende toen ze hem liet zien hoe je efficiënt door een stapel bedelbrieven en andere correspondentie kunt heengaan. Ze schiftte streng en veel verdween in de prullenbak. Intussen verorberde Hendrik aan de lopende band koekjes. Ook ging ze op de thee in Huis Doorn, waar de laatste Duitse keizer, Wilhelm II, onderdak had gevonden nadat hij in 1918 naar Nederland was gevlucht. Daar zag ze de plek waar hij zijn maniakale hobby uitoefende: het hakken van hout.


Vrouwenkiesrecht
Met deze en vergelijkbare luchtige herinneringen staat het boek vol. Ze vormen de overgang tussen taaiere maar niet minder belangrijke stukken over de betekenis die Margarethe in maatschappelijke zin heeft gehad. Zij zette zich in voor de vrouwenbeweging (met Aletta Jacobs) en was medeoprichter van de Bond voor Vrouwenkiesrecht. En in de Eerste Wereldoorlog startte ze een organisatie die ondervoede kinderen uit oorlogvoerende landen naar Nederland haalde.


Margarethe leerde tijdens haar studie in Zwitserland Albert Einstein kennen ‘die slechter kon rekenen dan zijn vrouw’. Ook waren de Nieuwenhuizen bevriend met een andere beroemde natuurkundige, Paul Ehrenfest. Die woonde met zijn vrouw in Leiden tegenover Ons Eiland. Er bestaat een anekdote over Ehrenfests vrouw, de Russin Tatjana Afanasjeva, die overigens niet in dit boek staat, maar die mijn hoogleraar Slavistiek Karel van het Reve graag vertelde. Die gaat zo.


Einstein kwam in Leiden praten over een leerstoel die hem daar was aangeboden nadat hij in Duitsland was ontslagen. Hij sprak met Tatjana op een moment dat zij al weduwe was, dus na 1933. Zij legde hem uit dat Leiden een heel rustige stad was. Nergens, zei ze, heeft de overgang van het leven naar de dood zo ongemerkt plaats als in Leiden. Volgens Van het Reve besloot Einstein toen om zich maar niet in Leiden te vestigen…


Tijdsdocument
Voor wat het waard is. Rust en saaiheid waren in ieder geval vreemd aan het leven van Dr. Margarethe von Uexküll Güldenband, zoals dat naar voren komt uit deze smaakvol uitgegeven autobiografie. Het is een prachtig, goed geschreven en rijk gevuld tijdsdocument dat vele decennia overspant, met een logische indeling en een keur aan foto’s en andere illustraties. Dat is in hoge mate de verdienste van de uitgever en vooral ook van Margarethe’s kleindochter, Dr. Marja Herfst, die het boek heeft  bezorgd. Zij woont nog steeds in het Kasteeltje.


Een avontuurlijk leven rond 1900 – Een autobiografisch verslag

Dr. Margarethe von Uexküll Güldenband

Onder redactie van Dr. Marja Herfst

Uitgever: Ginkgo, Leiden

Prijs: 28 euro.

Bokkingen

Een bokking geven of een bokking krijgen. Ik had er gek genoeg nooit van gehoord, totdat ik op de grote Frans Hals-tentoonstelling in het Rijksmuseum een portret zag van de Leidse komiek Pieter Cornelisz van der Mersch uit 1616.


Dat was een van de bekendste narren van Holland in die tijd. Als nar van de Leidse rederijkerskamer ‘De Witte Acoleyen’ was hij beroemd om de manier waarop hij mensen op hun plek zette.


Narren werden gezien als opperzotten, zo staat in de catalogus bij de expositie. Hun handelsmerk was de lach en het belachelijk maken van mensen. Ze werden ingehuurd door stadsbesturen, gilden, schutters en stadswijken om hun feesten op te vrolijken.


Op het schilderij biedt Van der Mersch de toeschouwer een bokking uit zijn mand aan. Het tekstje ‘Wie begeert’ zou de vraag inhouden wie er op de hak genomen wil worden. Dát was de betekenis van een bokking uitdelen. Het moderne Nederlandse woordenboek spreekt van ‘een standje geven’.


Grafdicht
Van der Mersch (1543-1628) had er zozeer zijn specialisme van gemaakt dat hij voor zichzelf een grafdicht schreef dat begint met: ‘Hier leyt Piero/Die deelde Bucken (bokkingen)’.


Een bokking is een gerookte haring. Volgens schrijver Gerard Reve een ‘nederig godsgeschenk’ dat hij nuttigde van een krant of een stuk pakpapier.


Het schilderij van de Leidse nar is in het bezit van het Carnegie Museum of Art in Pittsburgh. De expositie in het Rijksmuseum loopt tot 9 juni 2024. Ze toont ongeveer vijftig schilderijen van Frans Hals.

Gemeentelijke service in Tsjechië

De ambachtslieden lopen nog steeds door Neveklov op weg naar hun lunch van ‘veproknedlozelo’, een bord met varkensvlees, plakken deeg met het volume van zes witte boterhammen en doorgekookte kool. Aan de ballonnen onder hun overall is te zien dat ze er ook nog steeds een paar pullen bier bij drinken.


Neveklov ligt in het ‘voormalig arbeidersparadijs’ Tsjechië. De dictatuur van het proletariaat is er na de fluwelen revolutie in 1989 vervangen door de dictatuur van de ambachtslieden. Dakdekkers, loodgieters, schoorsteenvegers, boomomhakkers, elektriciens zijn moeilijk te pakken te krijgen. Ze laten zich bidden en smeken om langs te komen en als de opdracht niet vet genoeg is reageren ze met arrogantie of extra hoge prijzen.


Net als vroeger schelden de burgers op de nitwits die volgens hen de overheidskantoren bevolken. Een mening die even hardnekkig is als de mening dat je bij verkiezingen het beste kunt stemmen op politici die zelf vermogend zijn (Vaclav Havel, prins Karel Schwarzenberg) omdat de kans net iets kleiner is dat zij het land bestelen.


Pittoresk
Wat er ook van waar is, in de jaren dat ik in Neveklov af en toe boodschappen doe is het een pittoreske plaats geworden, die ook nog eens de status van stad heeft gekregen. Hoewel er maar 2745 mensen wonen. Het stadje lééft.


Er worden nieuwe woningen gebouwd. Er zijn restaurants. Er zitten mensen op terrassen. Er zijn nieuwe winkels gekomen, zoals de nette zaak van de Vietnamees die groente en fruit verkoopt. Het plein met park en monument voor oorlogsslachtoffers is opgeknapt. De gebouwen eromheen zijn gerestaureerd, schoongemaakt en geverfd, zo ook het gebouw dat behalve een bioscoopje, een restaurant en de Tsjechische spaarbank ook het stadhuisje huisvest.


Propaganda
Overheidscommunicatie was op nationaal niveau tijdens het socialisme vrijwel hetzelfde als propaganda. Voorlichting als service voor de burger was op lokaal niveau vrijwel non-existent. Dat is nu veranderd. Terwijl elke wijk in de hoofdstad Praag inmiddels een professionele wijkkrant heeft en een balie waar je echt iets te weten komt, heeft Neveklov nu ook een gemeentelijk informatiecentrum. Er is een informatieve website, er zijn folders en ander voorlichtingsmateriaal en de publieksvoorlichter geeft je antwoord op al je vragen over de gemeente Neveklov en haar omgeving. Ze weet ook nog wel een goede loodgieter.

Vlees

Een varken in slagerstenue op de pui van een slagerij dat lachend met een mes staat te zwaaien. Een glimlachend varken op een bestelbus dat zijn eigen ham aanprijst. Biggetjes die vrolijk ronddartelen op de verpakking van vleeswaren. Ik heb het altijd een misselijke voorstelling van zaken gevonden.


Hetzelfde gebeurt overigens bij melk en kaas: ‘La vache qui rit’. Er zijn ook koeien die in reclamefilmpjes van blijdschap uit hun dak gaan omdat ze hun kalf moeten afstaan om voor ons consumenten enorme hoeveelheden melk te kunnen produceren.


Nu is het in het leven een kwestie van eten of gegeten worden. Het ene organisme eet het andere op. Dat is al erg genoeg. Maar het is verdorven om te doen alsof varkens het leuk vinden om te worden opgesloten, vetgemest en geslacht. Zulke reclame zou niet meer moeten mogen. In een land als Tsjechië zitten ze er vooralsnog niet mee.


Cavia
Of ik weleens cuy, cavia, had gegeten? Dat vroeg de man met wie ik in Cuenca, Ecuador, in gesprek raakte. Hij prees het vlees van de cavia, dat daar makkelijk verkrijgbaar is. Als je wilt dan barbecueën ze zo’n beestje voor je neus. Je kunt het ook diepgevroren kopen. De cavia’s die wij kennen, zijn kleiner. Wij kennen ze voornamelijk als knaagdier in een kooitje, in een ambiance van zaagsel en uitwerpselen.


De man vertelde dat hij in Ecuador was geboren en naar Canada was geëmigreerd en nu op familiebezoek was. “In Canada is cuy moeilijk te krijgen”, zei hij. “Daarom ga ik soms naar een dierenwinkel, waar ik een levende cavia koop. Die maak ik dan thuis klaar. Heerlijk!”

Verslaggever

Alweer anderhalf jaar ben ik actief als parttime verslaggever bij een lokaal medium dat radio- en televisieprogramma’s verzorgt en een nieuwssite heeft: Omroep Sleutelstad. Een kleine vaste staf houdt deze omroep in de lucht en ik ben een van de vrijwilligers die daarbij helpen. Het is afwisselend en bevredigend werk.


De omroep is geen vreemde omgeving voor mij. Ik was omroepsecretaris bij een streekomroep en hoofd PR en Voorlichting van de NCRV in Hilversum. Ik begon in de journalistiek als freelancer voor Trouw en de Volkskrant en werkte als verslaggever en redacteur bij het ANP. Daarna verhuisde ik naar de andere kant van de toonbank, zoals dat onder journalisten heette, en werd ik voorlichter, PR-functionaris en communicatieadviseur.


Als verslaggever zou ik mij niet durven te vergelijken met Argus, de antropomorfe rat in de Bommelsaga die voor de Rommelbode permanent op zoek is naar roddels en achterklap en aan iedereen vraagt of er nog een nieuwtje is. En al helemaal niet met Egon Erwin Kisch (1885-1948) die als ‘Rasende Reporter’ de straten van Praag afschuimde voor nieuws. Ik herken wel hun nieuwsgierigheid en hun koorts om te publiceren. Als ik nieuws op het spoor ben bevangt ook mij een koortsige drang om dat zo snel mogelijk op te schrijven, om een foto te maken of om een audio-interviewtje te houden.


Verslavend
Het is verslavend om op plaatselijk en regionaal nieuws te jagen. Berichtgeving daarover is heel relevant, want het echte leven speelt zich nu eenmaal in een lokale gemeenschap af: in een stad of een dorp of een wijk. Aantrekkelijk is dat je bronnen én je publiek heel dichtbij zijn. Dat zijn namelijk de mensen die je tegenkomt op straat en in de supermarkt.

Veel informatie wordt aangereikt door organisaties. Het is dan zaak om een originele invalshoek te zoeken en daartoe soms etterige vragen te stellen aan woordvoerders en communicatieadviseurs.


Eigen vraag
Maar het leukste is het om zelf nieuws te vinden. Daarbij komt het er in elk geval op aan dat je je ogen en oren open houdt. Vaak begint het met een vraag die ik mijzelf stel.


Er komt smeltwater hierheen vanaf de Alpen, wat doet het waterschap in mijn regio om overlast te voorkomen? Er hangt een briefje bij de apotheek over ingekrompen openingstijden wegens personeelsgebrek, wat is er aan de hand? Wanneer gaat handhaving eens wat doen aan de parkeerdruk door gestalde aanhangers? Massa’s vluchtelingen zetten koers naar Nederland, hoe gaan de gemeente en de provincie daarmee om?


“Je zult maar Smit heten”, zei commissaris van de koning Jaap Smit toen ik hem daarover kwam interviewen.

Ploegstraat

Ik ging naar de Ploegstraat om het huis te zien. In Betondorp waar schrijver Gerard (van het) Reve zijn kinderjaren doorbracht en waarover hij zei: ‘Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit’. Ik vond het erg meevallen. Het is een rustige Amsterdamse wijk. Er was op die winderige maandagmorgen een wandelaar met een hondje, er liep iemand met een kind in een buggy en in een van de huizen zat een man voor het raam te appen of te zappen.


Niets viel er te merken van de sfeer van onpeilbaar diepe, onontkoombare weemoed die Reve over deze buurt, de huizen, daken, tuinen, straten en pleintjes vond hangen. Die typering was dan ook misschien meer het gevolg van de beklemming van het orthodox communistische geloof dat zijn ouders aanhingen, net als de vele gelijkgestemde buren. De huizen in het destijds nieuwe Betondorp in ‘tuindorp’ Watergraafsmeer werden immers verhuurd aan ‘geschoolde, socialistische jonge arbeiders’. Bij de huidige woningnood zouden jonge mensen een moord doen voor een woning hier, socialistische arbeider of niet.


Werther Nieland

Het gezin Van het Reve woonde tussen 1924 en 1938 in verschillende huizen in de Ploegstraat. Het langst in het huis dat nu nummer 89 draagt. Als bewonderaar van Reve heb ik staan kijken voor dat huis. Denkend aan de vreemde omgang van Elmer met Werther Nieland, aan door de buurt zwervende jongens en aan hun clubs, die alleen opgericht en bestuurd mochten worden door iemand die al eens eerder een club had opgericht en bestuurd. Ik probeerde me voor te stellen welke demonen in Reve’s verbeelding door de wijk waarden, en ook welke kleine dieren zich er ophielden, die, zoals algemeen bekend, alles aan elkaar doorlullen.


Ik zwierf nog wat door de Egstraat en de Gaffelstraat. Toen ik de buurt verliet aan de kant van de Middenweg, was daar op de hoek eetcafé De Avonden. Een eerbetoon aan Gerards debuutroman uit 1947. Elk jaar op 22 december neem ik ‘De avonden’ ter hand en lees: “Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.”


Dante

‘Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit’. Dat is een variatie op ‘Lasciate ogni speranza, voi ch’entrate’, het opschrift bij de ingang van de hel uit ‘La Divina Commedia’ van Dante. Laat elke hoop varen, gij die hier binnentreedt. Die Italiaanse tekst staat ook boven de ingang van het zogenoemde Zweetkamertje in de Universiteit Leiden. Het is een traditie dat afgestudeerden daar hun naam op de muur mogen schrijven. Dat mocht ik ook nadat ik mijn studie Slavische taal- en letterkunde had afgerond..


Mijn professor was die andere Van het Reve, Gerards twee jaar oudere broer Karel. Die had andere herinneringen aan Betondorp dan Gerard. Bijvoorbeeld dat er bij hen een agent van de Communistische Internationale over de vloer kwam die later in Hitler-Duitsland werd vermoord. Over hem schrijft Karel in zijn essay ‘Mijn eigen dood’ uit 1987: ‘Af en toe denk ik nog aan hem. Wie zal als ik dood ben aan hem denken?’. Toen ik voor hun huis in de Ploegstraat stond, moest ik even aan die mij onbekende man denken, maar vooral aan Gerard en Karel.