Bokkingen

Een bokking geven of een bokking krijgen. Ik had er gek genoeg nooit van gehoord, totdat ik op de grote Frans Hals-tentoonstelling in het Rijksmuseum een portret zag van de Leidse komiek Pieter Cornelisz van der Mersch uit 1616.


Dat was een van de bekendste narren van Holland in die tijd. Als nar van de Leidse rederijkerskamer ‘De Witte Acoleyen’ was hij beroemd om de manier waarop hij mensen op hun plek zette.


Narren werden gezien als opperzotten, zo staat in de catalogus bij de expositie. Hun handelsmerk was de lach en het belachelijk maken van mensen. Ze werden ingehuurd door stadsbesturen, gilden, schutters en stadswijken om hun feesten op te vrolijken.


Op het schilderij biedt Van der Mersch de toeschouwer een bokking uit zijn mand aan. Het tekstje ‘Wie begeert’ zou de vraag inhouden wie er op de hak genomen wil worden. Dát was de betekenis van een bokking uitdelen. Het moderne Nederlandse woordenboek spreekt van ‘een standje geven’.


Grafdicht
Van der Mersch (1543-1628) had er zozeer zijn specialisme van gemaakt dat hij voor zichzelf een grafdicht schreef dat begint met: ‘Hier leyt Piero/Die deelde Bucken (bokkingen)’.


Een bokking is een gerookte haring. Volgens schrijver Gerard Reve een ‘nederig godsgeschenk’ dat hij nuttigde van een krant of een stuk pakpapier.


Het schilderij van de Leidse nar is in het bezit van het Carnegie Museum of Art in Pittsburgh. De expositie in het Rijksmuseum loopt tot 9 juni 2024. Ze toont ongeveer vijftig schilderijen van Frans Hals.